8.4   Uitvoerbaarheid: toets aan (wettelijke) kaders rondom milieu en waarden
 

Van belang bij iedere ontwikkeling, zowel in project- als beleidsmatig opzicht, is de toets aan hogere (wettelijke) kaders zoals op het gebied van milieuaspecten en waarden. Het uitwerken hiervan op structuurvisieniveau gaat te ver. Omdat wij veel waarde hechten aan ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en 'waarden', hebben we voor de structuurvisie als geheel een quick-scan / vormvrije plan-MER verricht (en daaruit voortvloeiend een zogenaamde 'Voortoets Natuurbeschermingswet'). In onderdeel 1.3 van deze structuurvisie hebben we hiervan de resultaten opgenomen.   

In het kader van de concrete projecten en beleidsontwikkelingen zoals deze benoemd zijn in de structuurvisie, worden te zijner tijd (als onderdeel van de planvorming en de weg naar realisatie) de benodigde onderzoeken gedaan. Waar nodig worden knelpunten vermeden en compenserende maatregelen gevonden. Vooralsnog verwachten we niet, dat er bij het naar realisatie brengen van de in deze structuurvisie benoemde projecten op cruciale knelpunten/belemmeringen gestuit wordt, als gevolg waarvan een bepaalde ontwikkeling niet mogelijk zou zijn.

Over het algemeen spelen op het grondgebied van de gemeente Strijen de volgende aspecten een rol bij de beoordeling van ruimtelijke plannen:

Geluid- en luchtkwaliteit
Wat betreft geluidkwaliteit, dient op projectniveau aangetoond te worden dan een goede leefkwaliteit gegarandeerd kan worden conform de vereisten van de Wett Geluidshinder. Op dat niveau kunnen de benodigde berekeningen gedaan worden. Wettelijk is bepaald dat er langs wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of hoger zones liggen waarbinnen onderzoek noodzakelijk is. Via deze link kan de geluidscontourenkaart voor onze gemeente ingezien worden.
Onder voorwaarden en met in acht nemen van bepaalde bouwkundige uitgangspunten, kan afgeweken worden van de vastgelegde geluidsnormen. Er dient dan een procedure 'hogere grenswaarden wegverkeerslawaai' doorlopen te worden. In regionaal verband is hiervoor uniform beleid in ontwikkeling. Mogelijk is dit in de toekomst bij de ontwikkeling van woningbouw in de Oostrand aan de orde. Algemeen uitgangspunt is dat de woningen in de omgeving van de randweg voldoen aan de wettelijke grenswaarden. Daarnaast laat de geluidscontourenkaart zien dat geluidskwaliteit ook een aandachtspunt is voor recreatieve ontwikkelingen in de Mariapolder, echter geen belemmering. 
Een ander aandachtspunt op het gebied van 'geluid' vormt het stiltegebied dat gelegen is binnen onze gemeente, gekoppeld aan de natuurwaarden die aanwezig zijn in het Oudeland van Strijen.

Wat betreft luchtkwaliteit is de Wet Luchtkwaliteit het kader. Aangetoond dient te worden dat een bepaalde ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Als praktisch handvat om dit te 'meten' is benoemd dat woningbouwlocaties kleiner dan 500 woningen niet in betekenende mate bijdragen aan. Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is inzichtelijk gemaakt, dat in onze gemeente geen sprake is van overschrijdingen van de wettelijk vastgestelde grenswaarden voor fijn stof en stikstofdoxide.

Bedrijven en milieubeheer
Verspreid in het gebied (zowel binnen als buiten de kernen) en op bedrijventerreinen liggen  (agrarische) bedrijven waarvoor zones met betrekking tot geluid- en geurhinder in acht moeten worden genomen.  Voor sommige bedrijven, waaronder het LPG- tankstation, gelden naast deze zones ook externe veiligheidscontouren. Bij ontwikkelingen dient aangetoond te worden dat ofwel wanneer het een bedrijfs-/beroepsmatige activiteit betreft, er voldoende afstand in acht genomen worden ten opzichte van gevoelige functies al wonen; ofwel wanneer het de ontwikkeling van een gevoelige functies als wonen betreft, er juist voldoende afstand in acht genomen wordt ten opzichte van eventueel in de omgeving aanwezige bedrijfs- en beroepsmatige activiteiten. Om in eerste instantie te bepalen of er sprake is van voldoende afstand, kan de VNG-rapportage 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd worden.  

Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Gemeente Strijen
Voor de gehele Hoeksche Waard is in 2009 een 'Regionale analyse externe veiligheid Regio Zuid-Holland Zuid' gemaakt. Hierin is de situatie omtrent de verschillende risicobronnen onderzocht en zijn actiepunten benoemd. Gekoppeld aan deze analyse, loopt een 'Programma Versterking Externe Veiligheid Regio Zuid-Holland 2010-2014'.  Op de risicokaart van de provincie Zuid-Holland (zie uitsnede hierboven) zijn de inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aangegeven met de bijbehorende risicocirkels.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient telkens de situatie omtrent externe veiligheid in beeld gebracht te worden evenals de eventuele wijzigingen daarin als gevolg van het project.

In regionaal verband wordt in de werkgroep milieu van de Hoeksche Waard een initiatief ontwikkeld om te komen tot een subregionaal externe veiligheidsbeleid voor de Hoeksche Waard. Daarnaast ontwikkelt de omgevingsdienst Zuid- Holland een format voor gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.

Een laatste te noemen veiligheidsaspect is gekoppeld aan de windmolens. Voor windturbines gelden ook regels met betrekking tot externe veiligheid. Deze zijn opgenomen in het Besluit Algemene Richtlijnen Inrichtingen Milieubeheer (Activiteitenbesluit) dat op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Bodem
In het kader van de beoordeling van een projectinitiatief en de projectrealisatie vormt de bodemkwaliteit een belangrijke afweging. Een (verkennend) bodemonderzoek moet hierover uitsluitsel brengen. Over het algemeen vormt dit geen belemmering voor een project, technische oplossingen zijn veelal mogelijk maar kunnen (flink) kostenverhogend werken. Regionaal wordt gewerkt aan een bodembeleid.
In het kader van het Besluit bodemkwaliteit is elke gemeente verplicht om een zogenaamde bodemfunctiekaart vast te stellen. Op deze kaart wordt aangegeven waar de bodemgebruiksfuncties 'landbouw/natuur', 'wonen' en 'industrie' binnen de gemeente voorkomen. In combinatie met de reeds bestaande bodemkwaliteitskaart wordt grondverzet makkelijker. Als gemeente Strijen hebben we een Bodembeheerplan opgesteld.

Algemeen: Ambitie Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid
De afdeling Milieu en Ruimte van de Omgevingsdienst heeft het Programma Milieuruimte "Duurzame gebiedsontwikkeling" opgesteld. De Omgevingsdienst pleit ervoor om, veel fundamentelere dan nu het geval is, bij ruimtelijke ontwikkelingen milieuthema's, waaronder duurzaamheid, te betrekken bij de aspecten 'bestemmen', 'inrichten' en 'beheren'. Als gemeente staan we hier geheel achter, zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit ons Programma duurzaamheid (zie onderdeel 6.2 ambitie ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid). De Omgevingsdient signaleert dat binnenkomende vragen vaak nog sectoraal worden behandeld. De dienst wil de gemeenten beter gaan faciliteren, zodat milieu en duurzaamheid structureel worden geïntegreerd in de reguliere besluitvormingsprocessen van gemeenten, maar wel onder regie van de gemeente.

De provincie Zuid Holland is gestart met het project 'Kwaliteitsimpuls Ruimte en Milieu in Zuid-Holland'. het doel hiervan is om milieuaspecten in brede zin, in de startfase van ruimtelijke ordeningsprocessen op lokaal en regionaal niveau, een sterkere positie, een "kwaliteitsimpuls"te geven om zodoende een bijdrage te leveren aan een meer integrale en duurzame aanpak van gebiedsontwikkeling. Voor uitvoering van de werkzaamheden die voortvloeien uit dit project, stelt de provincie een financiële bijdrage beschikbaar. De Omgevingsdienst heeft een aanvraag ingediend voor een bijdrage in dit kader voor het 'Programma Milieuruimte, duurzame gebiedsontwikkeling'. Ten behoeve hiervan zal er een overeenkomst gesloten worden tussen de provincie en de Omgevingsdienst.  

Voor iedere gemeente wordt in overleg een werkprogramma door de Omgevingsdienst opgesteld.

Water
Sinds enige jaren is voor het opstellen van een ruimtelijk plan een ‘waterparagraaf’ een verplicht onderwerp. In een waterparagraaf dient te worden ingegaan op de waterhuishoudkundige en rioleringstechnische aspecten van het desbetreffende plangebied. Wanneer verharding wordt toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie, dient hiervoor een 'compenserende' oplossing onderdeel van het plan te zijn. Op het niveau van een gemeentebrede structuurvisie is een dergelijke mate van concreetheid niet aan de orde. In onderdeel 6 'ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid' zijn we onder andere ingegaan op onze hoofdbeleidslijnen rondom het aspect water.
In 2008 hebben we samen met het Waterschap Hollandse Delta het Gemeentelijk Waterplan opgesteld, hierin hebben we onze visie 2027 verankerd, zie onderdeel 6.1 (basisverantwoordelijkheid ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid). In het Waterplan zijn maatregelen uitgewerkt en prioriteiten gesteld voor de periode tot 2015. Als gemeente trachten we de maatregelen zoveel mogelijk te koppelen aan het verbreed gemeentelijk rioleringsprogramma.
De wateropgave gekoppeld aan de Oostrand wordt in het gebied ingepast en is onderdeel van de landschappelijke kwaliteit. Hier is voldoende ruimte om ook de aanvullende wateropgave gekoppeld aan het centrum en het bedrijventerrein op te vangen (samen bijna 2 hectare).   

Flora en fauna
Op basis van de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet is het een vereiste om inzicht te bieden in de effecten van een ruimtelijke ingreep op wettelijk beschermde planten en dieren. Als er significant schadelijke gevolgen zullen zijn voor een wettelijk beschermde soort en/of zijn leefgebied, zal bezien moeten worden in hoeverre de schadelijke effecten kunnen worden voorkomen. Zijn deze effecten niet weg te nemen, bijvoorbeeld door een andere locatie te kiezen, of op en andere manier naar een oplossing te zoeken, terwijl de uitvoering van het plan noodzakelijk wordt geacht (dwingende redenen van openbaar belang) dan zal in het kader van de wet ontheffing moeten worden gevraagd en zal moeten worden voorzien in compensatie. Daarnaast voorziet de sinds februari 2005 in werking getreden nieuwe AmvB in een wijziging van het ‘Besluit beschermde dier- en plantsoorten’. Met de inwerkingtreding van dit besluit is een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten afgegeven. Voor deze soorten is geen ontheffing van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet meer nodig.
Op projectniveau is voor iedere ontwikkeling een flora- en faunatoets noodzakelijk. Op het niveau van de structuurvisie hebben we een quickscan plan-MER / vormvrije m.e.r. opgesteld, waaruit naar voren gekomen is dat als gevolg van de ligging van Natura2000 gebieden binnen en nabij onze gemeentegrens, in beeld gebracht moet worden van de eventueel significante effecten zijn van de in deze structuurvisie beoogde ontwikkelingen op beschermde soorten. Hiervoor hebben we een Voortoets Natuurbeschermingswet verricht. Deze laat zien dat er geen sprake is van significant negatieve effecten. Voor eventuele ontwikkeling van recreatieve voorzieningen in de Mariapolder worden randvoorwaarden benoemd. Zie ook onderdeel 1.3.

Archeologie en cultuurhistorie
Naast flora en fauna, zijn archeologische en cultuurhistorische waarden van groot belang voor de identiteit en kwaliteit van een gebied. Bij een voorstel moet bij voorkeur gebruik gemaakt worden van de aanwezige waarden (bijvoorbeeld door het onderdeel te maken van het ontwerp of er naar te verwijzen) hierdoor krijgt de nieuwe ontwikkeling een unieke identiteit en is sprake van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om inzicht te krijgen in de aanwezige waarden, is het verplicht om archeologisch onderzoek te verrichten.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief niet langer bij het Rijk, maar bij gemeenten. Het bestemmingsplan is daarbij het belangrijkste instrument. Op regionaal niveau is een 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Hoeksche Waard' opgesteld. Deze wordt als leidraad gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan, en om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij voorbereiding van ruimtelijke plannen. Via deze link kan de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart ingezien worden, evenals de legenda en de toelichtende rapportage.

Kabels en leidingen
In de gemeente liggen diverse kabels en leidingen. Dit betreft onder andere hoogspanningsleidingen, buisleidingen (o.a. aardgastransportleidingen) en watertransportleidingen.

Een zeer belangrijke vormt de buisleidingenstraat van LSNED (Leidingenstraat Nederland). De buisleidingenstraat is een bovenregionale transportmodaliteit die de chemieclusters Rotterdam, Moerdijk en Antwerpen met elkaar verbindt. In de buisleidingenstraat liggen meerdere leidingen voor transport van gevaarlijke en overige stoffen. Binnen de straat is nog voldoende ruimte voor nieuwe buisleidingen. Voor de toekomst biedt de buisleidingenstraat kansen voor alternatieve en meer duurzame vervoersstromen. De buisleidingenstraat heeft een veiligheidszone waarbinnen het ontstaan van (beperkt)kwetsbare bestemmingen dient te worden voorkomen.

Bij de projectinitiatieven en planuitwerkingen dient rekening gehouden te worden met de beschermingszones van de kabels en leidingen. Tevens dienen bij hoogspanningsleidingen de electromagnetische velden inzichtelijk te maken en bij buisleidingen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico inzichtelijk gemaakt te worden, zodat hiervoor een afweging gemaakt kan worden.