5.14.4   Karakteristieke erven buitengebied - Omschrijving
 
Vormgeving Materiaal en kleur Detaillering Beschrijving Beschrijving Beschrijving

Omschrijving
De bebouwing in het buitengebied van de gemeente Epe is geconcentreerd op zogenaamde bouwpercelen. Per bouwperceel zijn meerdere gebouwen gegroepeerd op een erf. Bebouwing en erfinrichting vormen met elkaar een samenhangend beeld. Zo’n bouwperceel kan worden aangemerkt als een “karakteristiek erf in het buitengebied” in de zin van deze welstandsnota indien het hoofdgebouw van het (voormalige) agrarische bedrijf vóór 1940 tot stand is gekomen en, als agrarisch gebouw tot stand is gekomen en, het gebouw wordt gekenmerkt door een oorspronkelijke karakteristiek in bouwvorm of in uitvoering (materiaal, kleur en detaillering). Doorgaans zal geen twijfel bestaan over de vraag of sprake is van een karakteristiek erf in deze zin. Desgewenst kan de gemeente hierover een besluit nemen op basis van het advies van de welstandscommissie.

Een boerderij omvat van oorsprong een hoofdgebouw, waarin zowel de woning, als de belangrijkste agrarische ruimten waren ondergebracht en een aantal bijgebouwen. Vrijstaande bijgebouwen waren grotendeels ondergeschikt van omvang. De boerderijen zijn meestal van het hallehuistype, waarbij ook de variant van het T-huis voorkomt. De steile dakhelling vertoont soms ter hoogte van de gebintstijlen een lichte knik. De schoorsteen is doorgaans niet op de nok geplaatst, maar steekt ergens halverwege de dakschilden boven het dak uit. Het krukhuis deed omstreeks het laatste kwart van de 19e eeuw zijn intrede, waarbij de vormgeving vaak geďnspireerd was op de stedelijke bebouwing uit die tijd en dus rijk geornamenteerd.

Kernkwaliteiten
Het beeld van het buitengebied wordt ook nu nog in belangrijke mate bepaald door streekeigen boerderijen. Deze oudere erven nemen een eigen positie in binnen het landschap en zijn daarnaast belangrijke schakels in de landschappelijke structuur.

Het uiterlijk en de ruimtelijke samenhang van het totale complex en het landschap spelen een belangrijke rol, maar ook bedrijfseconomische overwegingen van functionaliteit. Boerderijen die hun agrarische functie verloren hebben zijn vaak verbouwd. Ook dan dient het oorspronkelijk agrarische karakter afleesbaar te blijven.

Bij het bepalen van de erfopzet en de groepering van de gebouwen dient ingespeeld te worden op de aanwezige karakteristieke landschappelijke structuren en  ruimtelijke/landschappelijke elementen. Hierbij zijn de volgende aspecten van belang:

* het landschapstype;
* de schaal/korrelgrootte van het gebied;
* het verkavelingspatroon;
* de richting van de lijnen van het landschap;
* het zicht op het bouwperceel vanuit de omgeving;
* eventuele hoogteverschillen zoals steilrandjes.

De afzonderlijke gebouwen op een agrarisch perceel dienen samen, qua oriëntatie (richting) en silhouet, een samenhangend ensemble te vormen. De boerderij dient zich duidelijk als hoofdgebouw te blijven manifesteren. De bedrijfsgebouwen dienen daarom ondergeschikt ten opzichte van de boerderij of het woonhuis te worden gesitueerd. Ook ‘ondergeschikte’ gebouwen en objecten, zoals voederkuilen en mestsilo’s, dienen ondergeschikt gesitueerd te worden of in gebouwen te worden geďntegreerd.

Het splitsen van voormalige boerderijen in woningen dient bij te dragen aan het behoud van cultuurhistorische, landschappelijke en/of historische waarden. Bij splitsing mag de oorspronkelijke architectonische vormgeving en het agrarische karakter van gebouwen en erf niet wezenlijk worden aangetast. Een in de gevelopbouw herkenbaar onderscheid tussen (oorspronkelijk) woongedeelte en (oorspronkelijk) bedrijfsgedeelte, moet ook na splitsing in de gevelopbouw herkenbaar blijven. Ten aanzien van de inrichting van het erf dient er zorggedragen te worden voor een logische ontsluiting van het bouwperceel, waarbij de hoeveelheid verhard terrein zoveel mogelijk beperkt wordt en de eventuele karakteristieke toegangslanen behouden blijven. Voor een goede inpassing van de agrarische complexen in het landschap is erfbeplanting onmisbaar. Bij gebouwen met meerdere ‘voorzijden’ en/of gebouwen die vanaf meerdere wegen zichtbaar zijn, worden voor elke wand de geldende gebiedscriteria gehanteerd.