6.4   Wat we willen voorkomen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid
 

Voor de beoordeling van initiatieven van particulieren, kijken we naast 'ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid', ook naar de functionele inpassing. Een initiatief wordt in eerste instantie getoetst aan het bestemmingsplan (beoordeling planologisch-juridische inpasbaarheid) en daarna op de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit (bijvoorbeeld zoals opgenomen in de Welstandsnota). Wanneer een initiatief niet passend is in het bestemmingsplan, maken we een afweging waarbij we deze lokale structuurvisie en de regionale structuurvisie als (eerste) basis hanteren. Bij de afweging houden we rekening met diverse aspecten die een bedreiging kunnen vormen voor de omgevingskwaliteit. In het onderstaande hebben we (in algemene bewoordingen) voor de kernen, buurtschappen/dijkdorpen en het buitengebied aangegeven welke bedreigingen we signaleren en wat we als gemeente rondom 'ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid' echt willen voorkomen.

Voor het bebouwd gebied in ieder geval voorkomen dat

  • in-/uitbreidingen ten koste gaan van de bestaande karakteristiek en groen-blauwe en cultuurhistorische kwaliteiten in het algemeen;
  • in- en uitbreiden ten koste gaat van het bestaande openbaar groen en van de flora en fauna / biodiversiteit in het algemeen;
  • in- en uitbreiden niet past binnen de maat en schaal van de bestaande bebouwde omgeving;
  • door ontwikkelingen of verkoop van groen een versnippering van de groenstructuur en een verkleining van de openheid, in en tussen de kernen, ontstaat.

In het buitengebied dient in ieder geval voorkomen te worden dat:

  • de specifieke kwaliteiten van het buitengebied aangetast worden;
  • verrommeling in de randzones bij de bebouwde gebieden ontstaat;
  • de diversiteit van het landschap wordt aangetast en waardevolle beeldbepalende en cultuurhistorische elementen verdwijnen.

Het beleid voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid is uitgewerkt in vier vormen van beleid: