29.0.5   Beschrijving aspecten ruimtelijke kwaliteit op structuurvisieniveau
 

Geomorfologie
De geomorfologische ondergrond bepaalt in hoge mate de vestigingsmogelijkheden voor flora en fauna, de bodemvorming en de wijze van ontginning en gebruik door de mens.

Geomorfologie

De geomorfologie van Westerveld is grotendeels bepaald in het Saalien, de periode vanaf de voorlaatste ijstijd zo’n 200 miljoen jaar geleden. Het landijs stuwde de bodem op en liet in haar wake de zogenaamde grondmorene achter: een mengsel van keien, zand en leem. De Havelterberg is zo’n stuwwal en dankt haar hoge ligging aan het landijs. Het leem vormt een sterke ondoorlatende laag in de ondergrond en speelt daarom een vitale rol in de veenvorming in het landschap. Waar normaal alleen de lage delen van het landschap veenvorming vertonen, komt dat hier door de aanwezigheid van ondoorlatende lagen ook op de hoge delen voor. De laagveengebieden hebben veelal een voedselrijke samenstelling, terwijl de hoogveengebieden juist heel arm waren, omdat ze slechts door regenwater gevoed werden.
Aan het eind van deze ijstijd ontstonden smeltwaterdalen, die de basis vormen voor het beekdalsysteem nu. De beken spelen door hun eroderende werking een belangrijke rol in de landschapsgenese.
In de laatste ijstijd bereikte het landijs Nederland niet, maar was er wel sprake van een uitgestrekte poolwoestijn waar de wind vrij spel had. Dit stuifzand had soms een nivellerende werking op het reliëf maar werd soms ook afgezet als stuifduinen met bijbehorende uitblaasholtes en vlakten.

Hoogte

Hoogte

De gemeente Westerveld kent grote hoogteverschillen. Over het algemeen kan gezegd worden dat het noordoostelijk deel van de gemeente hoger gelegen is dan het zuidwestelijk deel, met de uitzondering van de stuwwal van de Havelterberg die als een eiland in het verder laaggelegen gebied ligt. De onontgonnen gebieden van het Drents-Friese Wold en het Dwingelderveld vertonen een sterk microreliëf.

Bodem

Bodem

Het overgrote deel van de bodemsamenstelling in Westerveld wordt bepaald door zandgronden, met daaraan ondergeschikt veengronden en klei.
De zandgronden vallen uiteen in veld- en laarpodzolgronden (oranje), vlakvaaggronden en duinvaaggronden (geel). De veengronden bestaan uit madeveengronden (paars) en beekeerdgronden (blauwgroen) en zijn in grote hoeveelheden in de beekdalen te vinden.
Op enkele plaatsen zijn ook oude kleigronden (roze) te vinden.
Karakteristiek voor gebieden waar het essenlandbouwsysteem heeft plaatsgevonden zijn de enkeerdgronden (lichtroze) en de hoge zwarte enkeerdgronden (bruin). Deze zijn gelegen rondom de bebouwingskernen (Uffelte, Havelte, Vledder, Diever, Wapse, Dwingeloo, Eemster, Lheebroek en Doldersum) op de plaats waar de essen of oude akkers liggen.
Karakteristieke elementen die kenmerkend zijn voor dit deel van Nederland zijn de vele dobben (blauwe arcering). Dit zijn min of meer ronde kuilen die voorheen gebruikt werden als drenkplaats voor het vee. Ze zijn niet gemaakt door mensenhanden, maar zijn op natuurlijke wijze ontstaan door het door kwel aangroeien van ijslenzen in het Weichselien, die door de wind zijn uitgeblazen. Met het weer warmer worden van het klimaat na de ijstijden smolten de ijslenzen en bleven er kuilen achter in het landschap. Deze kuilen worden ook wel pingoruïnes genoemd.

Cultuurhistorie en archeologie

Historie

Westerveld kent een lange bewoningsgeschiedenis die duidelijk haar sporen heeft nagelaten in het landschap. In de gemeente zijn overal historische elementen terug te vinden, soms vlak bij elkaar terwijl ze uit heel verschillende tijden dateren. Deze sterke gelaagdheid van geschiedenis is het sterkst te zien op de Havelterberg waar naast bijvoorbeeld de hunebedden ook restanten van het afgebroken dorpje Darp terug te vinden zijn en restanten van het vliegveld uit de Tweede Wereldoorlog wat daarvoor in de plaats kwam.

De geologische ondergrond en het huidige landschap in de gemeente Westerveld zijn in belangrijke mate bepaald door de laatste twee ijstijden (het Saalien en het Weichselien). Veel van de elementen die het landschap van de gemeente nu nog kenmerken ontstonden in het Weichselien. In deze periode ontstonden de circa 200 veentjes die de gemeente rijk is. Ook zijn door de windwerking duinen, ruggen en kleine kopjes ontstaan. Dit reliëfrijke landschap vormde een aantrekkelijke vestiginglocatie voor de eerste nederzettingen.
De eerste bewoning gaat terug tot 12.000 voor Christus. Dit waren jagers die hun kampen en tenten opsloegen. In de jaren hierna nam de bewoning toe en werden de jagers verzamelaars en agrariërs. De hunebedden zijn de oudste en bekendste getuigen van deze geschiedenis.

Specifieke elementen waaraan een cultuurhistorische betekenis wordt toegekend zijn:

  • essen;
  • hunebedden;
  • landgoederen en buitenplaatsen of havezaten (Overcinge en Oldengaerde);
  • watererfgoed: waterlopen en cultuurhistorisch waardevolle waterwerken;
  • archeologische monumenten;
  • maatschappij van Weldadigheid;
  • de beschermde dorpsgezichten;
  • monumenten;
  • boerderijen;
  • molens;
  • kerken;
  • schaapskooien.

Een minder in het oog springend maar net zo karakteristiek cultuurhistorisch element wordt gevormd door het landschap dat in grote lijnen is bepaald door het essenlandbouwsysteem. De historische bewoners van Westerveld vestigden zich tussen de te natte delen en de te droge delen in. Zij gebruikten de beekdalen als weide- en hooiland, de tussengelegen delen als bouwland (essen) en de bossen en woeste gronden (de Marke) als jachtgebied en bron van grondstoffen. Omdat de zandgronden van nature vrij arm waren werden de essen bemest met schapenmest en plaggen. De schapen werden overdag geweid op de heidegebieden en 's nachts verzameld op de centrale brink of in stallen. De mest die achterbleef werd gebruikt voor de essen. Door het plaggen en begrazen van de heidevelden verschraalden deze steeds verder en kreeg in sommige gevallen het zand weer vrij spel. Dit leidde tot stuifzanden die een bedreiging vormden voor de essen en de dorpen. Later zijn de stuifzanden grotendeels weer gefixeerd door bosaanplant.

Typisch voor Drenthe is de organisatie in de vorm van zogenaamde boermarken; een vereniging van gewaardeerde boeren in een buurschap. In oorsprong was het territoir van de buurschap de marke en waren de buren, de dorpelingen dus, de markegenoten. De volle buren hadden een aandeel in de gemeenschappelijke grond en andere rechten in het dorp: het bepaalde hoeveel plaggen men mocht steken, hout mocht kappen, vee mocht laten weiden op de gemeenschappelijke heide en eikentelgen moest planten.
De vertegenwoordigers / bestuurders van de boermarke heetten volmachten. Vanaf de 16e eeuw kreeg de buurschap meer eigenaren van buiten, zoals geestelijke instellingen, zodat degenen die gerechtigd waren in de marke van een dorp niet altijd meer buur waren. Bovendien kwam het waardeel losser van de grond en kon het in kleinere delen vererven.
Sinds de invoering van de gemeenten in 1811 werd een deel van de vroegere dorpstaak door de (boer)marke overgelaten aan de gemeente. Door de grootschalige scheiding van de gemeenschappelijke markegronden in de 19e eeuw nam de invloed van de boermarken ook af. Niettemin bestaan er ook in Westerveld nog marken die grond bezitten, de jacht verhuren of landbouwwerktuigen ter beschikking stellen aan de leden.

Een bijzondere plek in de geschiedenis van Westerveld is die van de veenkoloniën van Wilhelminaoord en Frederiksoord. In 1818 werd de Maatschappij van Weldadigheid opgericht door generaal Johannes van den Bosch die de armoedige gezinnen na de Franse overheersing wilde helpen. Van den Bosch kocht in Drenthe woeste grond (de grootschalige veengebieden) aan, zodat de armen deze konden ontginnen. Er ware ongeveer 450 koloniehuisjes in de vrije koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord. Vanaf het begin tot 1911 zijn ruim 1400 gezinnen in deze huisjes komen wonen. Daarnaast nam de maatschappij alleenstaanden op, voornamelijk in de strafkoloniën Ommerschans en Veenhuizen. De georganiseerde ontginning van de woeste gronden en de stedenbouwkundige en architectonische vormgeving hebben een uniek samenhangend beeld opgeleverd. Daarnaast bieden de bevolkingsregisters van de Maatschappij van Weldadigheid en van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en de Ommerschans een interessant genealogisch archief.

Samenhangend met de turfwinning werd tussen 1769 en 1780 de Drentsche Hoofdvaart gegraven. Het vormt de verbinding tussen Assen en het Meppeler Diep. Het kanaal heeft zijn ontstaan te danken aan de wens van de Landschap Drenthe om haar venen in de marken Witten en Halen te ontsluiten en te exploiteren. Een goede afwatering en bevaarbaar water was hierbij noodzakelijk. Daarvoor kon gebruik worden gemaakt van delen van de al aanwezige Smildervaart, die vanaf 1750 tussen Meppel en Dieverbrug was gegraven ter vervanging van het riviertje De Oude Vaart.
In 1771 kon de eerste landschapsturf worden afgevoerd richting Meppel. Het laatste deel van het kanaal, vanaf de Grietmanswijk tot de Kolk in Assen, kwam in 1780 gereed. Aanvankelijk heeft het kanaal negen sluizen gekend: de Paradijs-, Boskamps-, Pastoors- (later Haveltersluis), Uffelter-, Wittelter-, Diever-, Halfwegen-, Haar- en Venesluis. De Boskamps-, Wittelter- en Halfwegensluis zijn inmiddels weggehaald. Het kanaal heeft nu nog wel een functie als vaarweg voor de recreatievaart, maar niet meer voor de beroepsvaart.

De cultuurhistorische en archeologische waarden maken Westerveld aantrekkelijk voor recreanten en toeristen. In de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente zijn deze allemaal geïnventariseerd. Om te sturen op het behoud van erfgoed heeft de gemeente de Erfgoedverordening opgesteld.  

Landschapsstructuur

Landschapsstructuur

Het landschap in de gemeente Westerveld is het resultaat van een voortdurende wisselwerking van het natuurlijk milieu en de talloze menselijke ingrepen in de loop der eeuwen. In eerste instantie is de abiotische factor, de ondergrond, bepalend geweest voor de opbouw van het landschap. In de loop der tijd heeft de mens steeds sterker zijn stempel gedrukt op het landschap .

Westerveld kent in tegenstelling tot het grootste deel van Nederland een afwisseling van merendeels nog zeer herkenbare en gave landschapstypen. Op hoge schaal wordt het esdorpenlandschap, het wegdorpenlandschap en het ontginningskolonielandschap onderscheiden. Het esdorpenlandschap valt uiteen in essen, beekdalen, veldontginningen (landbouwgronden) en de veldgronden (heide en bos of woeste gronden). In de Kadernota Buitengebied is een uitgebreide beschrijving van de karakteristiek van de kernkwaliteiten van de landschapstypen en elementen terug te vinden. Hierin is ook een inventarisatie opgenomen van de gaafheid (hoog, middelhoog en laag) van het landschap(stype) en de randen of overgangen van de landschapstypen. Door de afnemende binding tussen de landschappelijke ondergrond en het gebruik staan de landschappen onder druk. Dit uit zich het meest in de beekdalen waar de oorspronkelijke kleinschaligheid verloren is gegaan.

Gaafheid landschap

Natuur
Een belangrijk deel van de gemeente Westerveld is beschermd bos- of natuurgebied.
Zo zijn de gebieden Drents-Friese Wold en Leggelderveld, Dwingelderveld en Holtingerveld (voorheen Havelte-Oost) aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Drents-Friese Wold en het Dwingelderveld zijn daarnaast ook aangewezen als Nationaal Park. Deze drie gebieden maken, samen met de in het Gebiedsplan begrensde bos- en natuurgebieden, ook deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Naast de drie genoemde natuurgebieden en de EHS komen verspreid in de gemeente bossen, heidevelden e.d. voor.

 

 

Om terug te keren naar onderdeel 2 in het hoofddocument, klik hier.